- lever
- lever1 [ləvee]〈m.〉1 (het) opstaan2 (het) opkomen3 〈muziek〉opslag ⇒ opmaat4 〈landmeetkunde〉opmeting♦voorbeelden:2 lever du jour • (het) aanbreken van de dag¶ lever de rideau • kort toneelstukje voorafau lever du rideau • bij het opgaan van het doek————————lever2 [ləvee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 rijzen 〈van deeg〉2 ontkiemenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 (op)heffen ⇒ oprichten, optillen2 opheffen ⇒ een einde maken aan, wegnemen3 〈landmeetkunde〉opmaken ⇒ opmeten4 〈leger〉oproepen ⇒ onder de wapenen roepen♦voorbeelden:1 lever un enfant • een kind uit bed halenlever un fardeau • een last optillenlever les glaces • de raampjes omhoogdraaienlever les lettres • de brievenbus lichtenlever le poing • zijn vuist opheffenlever les yeux, la tête, le visage, le nez • opkijken2 lever une punition • een straf kwijtschelden¶ 〈informeel〉 lever une femme • een vrouw versierenlever des impôts • belastingen heffenlever un lièvre • een haas opjagenIII se lever 〈wederkerend werkwoord〉1 opstaan ⇒ gaan staan2 omhooggaan3 opkomen 〈zon, maan enz.〉4 zich verzetten (tegen) ⇒ in opstand komen (tegen)5 opsteken 〈wind〉♦voorbeelden:3 le jour se lève • de dag breekt aan¶ le brouillard se lève • de mist trekt op→ pied1. m1) (het) opstaan2) (het) opkomen [zon]3) opslag, opmaat [muziek]4) opmeting2. v1) rijzen [deeg]2) ont-kiemen3) opheffen4) een einde maken (aan)5) opmeten6) oproepen3. se leverv1) opstaan, gaan staan2) omhooggaan3) opkomen [zon, maan]4) zich verzetten (tegen)5) opsteken [wind]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.